Om het functioneren te kunnen verbeteren, willen wij de beperkingen en de beleving van de klachten, zoals pijn, beter in kaart brengen.
Achtergrond
Pijn is het belangrijkste symptoom bij DVN en kan tot extra beperkingen in het dagelijks leven leiden. Het vergaren van kennis over factoren die de beleving van langdurige pijn beïnvloeden is van groot belang. Hoe men zich voelt en hoe actief men is terwijl de pijn aanwezig is, kunnen van invloed zijn op de kwaliteit van leven.
Doel van het onderzoek
Het doel van het onderzoek is om meer inzicht te krijgen welke factoren een invloed hebben op pijnbeleving bij DVN. Hiermee willen we ook onderzoeken of deze informatie bruikbaar is voor het kiezen en evalueren van een behandeling. Daarmee willen wij het functioneren verbeteren.
Opzet van het onderzoek
Door middel van de PsyMate app kregen deelnemers 7 dagen lang 10 keer per dag een melding met vragen over hoe men zich voelt en over de impact van pijn. Het invullen van de vragen duurde ongeveer anderhalve minuut tot twee minuten per keer. Bij het opstaan en naar bed gaan werden tenslotte een aantal extra vragen gesteld.
Resultaten
Er deden 21 mensen met dunnevezelneuropathie mee, gemiddeld 48 jaar oud. Driekwart van hen was vrouw. Uit het onderzoek bleek dat:
- Wanneer mensen op een moment meer pijn hadden, ze later op de dag juist meer gingen bewegen.
- Wanneer mensen meer bewogen, ze daarna juist weer meer pijn kregen.
De eerste relatie (meer pijn → later meer bewegen) werd beïnvloed door vermoeidheid en negatieve gedachten over pijn.
De tweede relatie (meer bewegen → later meer pijn) werd beïnvloed door stemming (hoe iemand zich voelt) en door hoe sterk iemand situaties vermijdt.
Conclusie
Bij mensen met DVN hangen pijn en lichamelijke activiteit op een ingewikkelde manier samen. Dit wordt mede beïnvloed door hoe iemand zich voelt, vermoeidheid, negatieve gedachten en gedrag. Meer inzicht in deze wisselwerking kan helpen bij de behandeling en het verbeteren van functioneren.
Het gehele artikel is te lezen via: https://doi.org/10.2147/JPR.S481274
Deze studie werd gefinancierd door een beurs van het Prinses Beatrix Spierfonds (W.OK17-09).